Trius Advocaten

Vervreemdingsverbod in een leasingovereenkomst: schadevergoeding duidelijker afgelijnd

Nog maar eens de derde-medeplichtigheid van de beroepshandelaar in autovoertuigen bij miskenning van het vervreemdingsverbod in een leasingovereenkomst: voorzichtigheid blijft geboden maar de schadevergoeding duidelijker afgelijnd.

Het overgrote deel van de bedrijfsvoertuigen op de Belgische wegen wordt geleased.

Leasing is een financieringsoperatie waarbij de leasinggever een (bedrijfs-)voertuig aankoopt van een verkoper en vervolgens het genot over het voertuig verschaft aan de leasingnemer tegen betaling van een periodieke leasingvergoeding. De leasingovereenkomst bevat een optierecht dat de leasingnemer de mogelijkheid geeft (en meestal op voorwaarde hij alle verbintenissen uit de leasingovereenkomst is nagekomen) om het geleasede voertuig op het einde van de leasingovereenkomst aan te kopen tegen een vooraf bepaalde overnameprijs. Zolang de leasingnemer de aankoopoptie niet heeft uitgeoefend, blijft de leasinggever eigenaar van het geleasede voertuig. De leasingnemer kan het geleasede voertuig dan ook niet verkopen zolang hij de optie niet heeft gelicht. In de leasingovereenkomst wordt dat meestal nogmaals benadrukt door een vervreemdingsverbod in hoofde van de leasingnemer.

Niet alle leasingnemers hebben evenwel de discipline om zich tot aan het einde van de leasingovereenkomst aan dit vervreemdingsverbod te houden en het is dan ook geen uitzondering dat een leasingnemer met miskenning van de leasingovereenkomst overgaat tot verkoop van het geleasede voertuig aan een derde-koper.

Na een dergelijke verkoop kan de leasinggever de leasingnemer nog enkel aanspreken in schadevergoeding wegens contractbreuk maar meestal wordt dit een slag in het water. Een leasingnemer gaat immers vaak pas over tot de verkoop van geleasede voertuigen indien hij in grote financiële problemen verkeert. Op het ogenblik dat de leasinggever een rechterlijke uitspraak bekomt over zijn aanspraak in schadevergoeding lastens de leasingnemer is die laatste evenwel heel vaak reeds failliet verklaard.

De leasinggever heeft in dergelijke gevallen onder bepaalde voorwaarden evenwel nog een ander ijzer in het vuur: een vordering wegens derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk tegen de derde-koper.

De verkoop van autovoertuigen met miskenning van een leasingovereenkomst is inderdaad een klassiek voorbeeld van de toepassing van voormelde derde-medeplichtigheid. In de rechtspraak wordt immers haast unaniem aanvaard dat een beroepshandelaar in autovoertuigen behoort te weten dat het zeer vaak voorkomt dat zeker een bedrijfsvoertuig het voorwerp uitmaakt van een leasingovereenkomst met bijhorend vervreemdingsverbod. Op een dergelijke professionele handelaar in autovoertuigen rust dan ook een bijzondere onderzoeksplicht naar het eigendomsrecht over het te koop aangeboden autovoertuig. In het kader van die onderzoeksplicht moet de beroepshandelaar in autovoertuigen zich minstens de originele aankoopfactuur van het aangeboden voertuig doen voorleggen door de kandidaat-verkoper. In geval het om een geleasede voertuig zou gaan zal de kandidaat-verkoper er immers meestal niet in slagen om dergelijke originele aankoopfactuur voor te leggen, minstens zal op die factuur een verwijzing naar de leasingoperatie en het daarmee gepaard gaande vervreemdingsverbod worden vermeld.

Slaagt die beroepshandelaar er niet in aan te tonen dat hij voormelde onderzoeksplicht correct is nagekomen, dan kan en zal hij schuldig worden verklaard aan derde-medeplichtigheid aan de contractbreuk van de leasingnemer en zal hij gehouden zijn tot vergoeding van de schade die de leasinggever lijdt ten gevolge van de miskenning van het vervreemdingsverbod.

Indien de derde-koper geen beroepshandelaar in autovoertuigen is en slechts occasioneel een autovoertuig aankoopt, dan rust er op hem geen dergelijke onderzoeksplicht en zal de derde-medeplichtigheid slechts uitzonderlijk worden weerhouden, nl. indien de leasinggever kan bewijzen dat de derde-koper ter kwader trouw was of met andere woorden dat de derde-koper wist dat het aangeboden voertuig geen eigendom was van de leasingnemer (zonder dat er op de derde-koper enige onderzoeksplicht rust).

In een recent arrest van 19 december 2019 heeft het Hof van Cassatie verder verduidelijkt wat de precieze schade is die de leasinggever ondervindt bij miskenning van het vervreemdingsverbod. Het Hof stelt vooreerst dat die schade bestaat uit het verlies van de voordelen die de leasinggever zou hebben verkregen zonder de miskenning van het vervreemdingsverbod door de leasingnemer waaraan de derde-koper medeplichtig is en verduidelijkt verder dat dit verlies van voordelen bestaat in het verlies van de waarde van het geleasede voertuig ter voldoening van zijn schuldvordering op de leasinggever.

Met die laatste toevoeging bevestigt het Hof dat bij de begroting van voormelde schade evenwel ook toepassing moet worden gemaakt van het verrijkingsverbod. In concreto betekent dit dat de schadevergoeding die de derde-koper aan de leasinggever verschuldigd is geenszins het bedrag van de schuldvordering van de leasinggever op de leasingnemer mag overschrijden. Het kan immers niet dat de leasinggever bij miskenning van de leasingovereenkomst zich in een betere positie bevindt dan voor de contractuele wanprestatie van de leasingnemer.

Indien de derde-koper wordt veroordeeld wegens derde-medeplichtigheid zal hij in principe gehouden zijn tot betaling aan de leasinggever van een schadevergoeding bestaande uit de waarde van het geleasede voertuig, maar die schadevergoeding zal worden verminderd indien de schuldvordering van de leasinggever op de leasingnemer lager is dan de waarde van het geleasede voertuig.

Dat een professionele autohandelaar medeplichtig kan zijn aan de miskenning van het vervreemdingsverbod in hoofde van een leasingnemer is reeds jaren verworven kennis, maar thans verfijnt het Hof van Cassatie voor het eerst de omvang van de schadevergoeding waartoe hij in dit geval zal gehouden zijn.